Iris Kensmil – Een breder inzicht in geschiedenis

Een van de hoogtepunten uit mijn carrière is mijn deelname aan de Biënnale van Venetië in 2019. Op de preview kwam de Amerikaanse kunstenaar Kerry James Marshall kijken bij het Nederlandse paviljoen. Ik bewonder Marshall enorm als schilder en om wat hij voor de representatie van Zwarte mensen binnen de kunstwereld en kunstgeschiedenis heeft gedaan. Hij nam de tijd om mijn werk te bekijken en we hadden een goed gesprek over schilderkunst. Het is door dit soort ontmoetingen geweldig om in Venetië te kunnen exposeren.

Ik ben in Nederland geboren maar groeide op in Suriname. Mijn ouders kwamen eind jaren zestig naar Nederland om te werken en verder te studeren. Toen ik anderhalf jaar was, vonden ze het beter dat ik bij mijn grootouders in Suriname ging wonen omdat zij nog moesten settelen en werken. In onze cultuur is het gebruikelijk dat grootouders voor de kleinkinderen zorgen maar dat ouders zo ver weg woonden was wel bijzonder. Ondanks dat ik een goede tijd heb gehad bij mijn grootouders, was het niet makkelijk.

foto: GJ. van Rooij

Als kind tekende ik veel, dat ging natuurlijk en kwam helemaal uit mezelf. Toen ik op mijn negende naar Nederland kwam, zette ik het tekenen als vanzelfsprekend voort. Vanaf het moment dat een docent op de basisschool me vertelde dat ik daar mijn beroep van kon maken, liet het me niet meer los. In overleg met mijn ouders koos ik voor de modeacademie omdat ik met een toegepast beroep meer kans zou maken om financieel onafhankelijk te worden. Ik merkte al snel dat ik het ontwikkelen van ideeën, tekenen en collages maken veruit het leukste vond. Na deze opleiding meldde ik me aan bij Minerva in Groningen op de afdeling Mode. Dit was geen hele bewuste keuze, maar had te maken met het feit dat ik voor de meeste academies te laat was om me aan te melden. Op Minerva voelde ik me al snel meer aangetrokken tot de autonome kunst en ik stapte over naar de afdeling Schilderen Tekenen en Grafiek. Die overgang ging goed: ik kreeg positieve beoordelingen en dat gaf veel zelfvertrouwen. Er waren docenten die figuratief realistisch schilderden en docenten die abstract of conceptueel werkten. Naarmate je verder kwam in de studie, mocht je kiezen door welke docenten je begeleid wilde worden. Ik koos voor de conceptuele docenten zoals Johan van Oord en Tom Mars, maar leerde ook veel van docenten die in figuratieve stijl les gaven. Tijdens beoordelingen merkte je wat de voorkeur van docenten was. Het schuurde soms omdat ze niet op één lijn zaten over welke richting de academie in moest slaan. Het was een boeiende tijd en ik ben blij dat ik van beide stromingen heb kunnen leren. Achteraf gezien was het lesprogramma in die tijd toch heel eenzijdig. Het was strikt modernistisch en als het al over niet-westerse kunst ging, dan was dat in relatie tot Picasso die zich had laten inspireren door Afrikaanse maskers. Ik heb het ontbreken van andere perspectieven in die tijd nog niet als een gemis ervaren: ik was vooral onder de indruk van alles dat voorbij kwam. Pas later realiseerde ik me hoe beperkt de lesstof was geweest.

Mijn beleving werd duidelijk niet gezien als iets universeels.

Na het afstuderen ging ik terug naar Amsterdam. Groningen was een leuke studentenstad, maar toen ik er op straat voor het eerst van mijn leven werd gediscrimineerd, voelde ik me er minder thuis. De eerste jaren na mijn afstuderen was het lastig. Ik had weinig aansluiting met de kunstwereld, kon nauwelijks rondkomen en had bijna geen tijd om in mijn atelier te werken. Ik vroeg meerdere keren zonder resultaat een startstipendium bij het Mondriaan Fonds aan. In die tijd schilderde ik nog abstract. Na mijn nominatie voor de Koninklijke Prijs voor Vrije Schilderkunst kwam ik in contact met galeriehouder Ferdinand van Dieten, die mijn vrijheid in het schilderen waardeerde. Via hem deed ik mee aan exposities in Galerie d’Eendt in Amsterdam en kon ik mijn werk verkopen. Pas toen ik na enkele jaren een Werkbeurs kreeg toegekend, werd het wat makkelijker en kon ik meters maken in mijn atelier. Toen de behoefte groeide om meer figuratief te schilderen en jeugdherinneringen in mijn schilderijen te verwerken, werd dit me afgeraden door mensen uit de kunstwereld. In de jaren negentig was het “universele” grote gebaar dominant in de kunst. Er was weinig ruimte of waardering voor persoonlijke reflecties of ervaringen. En mijn beleving werd duidelijk niet gezien als iets universeels. Gedurende mijn hele leven ervaar ik al dat mensen van kleur genegeerd worden of minder ruimte mogen innemen. Er was geen sprake van uitgesproken discriminatie, maar ik voelde wel altijd een stilzwijgen. Voor mij groeide de noodzaak om dit in mijn werk te adresseren.

Ik voelde steeds vaker weerstand bij mensen over de inhoud van mijn werk. Voor een expositie in W139 maakte ik een enorme wandschildering over de Black Panther Party, de Amerikaanse beweging die vocht voor sociale- en burgerrechten voor Zwarte inwoners. Op de opening kreeg ik te horen dat dit thema niet speelde in Nederland en mensen er niet in geïnteresseerd waren.
In 2010 deed ik een residentie bij de ISCP in New York. Daar stonden, in tegenstelling tot in Nederland, de bibliotheken vol met informatie over de geschiedenis van Zwarte mensen en Zwarte rolmodellen. Ik realiseerde me voor het eerst dat Zwart-zijn in Amerika anders is dan Zwart-zijn in Europa en dat ik een andere geschiedenis heb. De kennis die ik daar heb opgedaan, inspireerde me om verhalen over deze onderbelichte geschiedenis te vertellen.

Wim Izaks Prijs
Mijn moederschap zorgde nog voor een extra verdiepingsslag omdat ik me voorstelde hoe de wereld er door de ogen van mijn dochter uit zou zien. Er was geen weg terug, ook al merkte ik dat de waardering voor het werk matig was en het niet makkelijk meer verkocht. Moeder worden was geen vanzelfsprekendheid voor mij als kunstenaar. Ik was bang dat mijn moederschap mijn carrière zou beïnvloeden: op de academie hadden mannelijke docenten altijd gezegd: zodra je een kind krijgt, ook al is het er maar één, is het afgelopen. Gelukkig ging het bij mij anders. Ik was achtendertig toen ik mijn kind kreeg. Ik werd dat jaar veel gevraagd voor tentoonstellingen en de aandacht werd positiever. Net na de geboorte van mijn dochter kocht Museum Valkhof in Nijmegen twee grote werken aan. Moniek Peters, de curator die verbonden was aan de Wim Izaks Prijs, die ik in 2004 won, heeft veel voor mij betekend. In een tijd waar nog maar weinig vrouwen belangrijke posities hadden in de kunstwereld, maakte dat veel indruk op me.

Ik heb me lange tijd best eenzaam gevoeld in de Nederlandse kunstwereld die behoorlijk wit is. Rond 2009 veranderde dit. Ik kwam voor het eerst in contact met gelijkgestemde, Zwarte kunstenaars als Remy Jungerman, Michael Tedja en Gillion Grantsaan. Omdat zij zich niet gezien en erkend voelden door de kunstwereld, richtten ze Wakaman op: een initiatief om de internationale positie van Surinaams-Nederlandse kunstenaars te versterken. Na het uiteenvallen van Wakaman, nodigde Remy mij uit voor een expositie in Suriname waar ik meer Zwarte kunstenaars leerde kennen, zoals Charl Landvreugd, Kurt Nahar, Patricia Kaersenhout en Marcel Pinas. Er ging langzaam een andere wind waaien. Maatschappelijke ontwikkelingen, die werden aangejaagd door Zwarte activisten, waren daarin van groot belang. De internationale mensenrechtenbeweging Black Lives Matter in de VS en in Nederland de oprichting van KOZP en The Black Archives boden wat ik vroeger als jonge, Zwarte vrouw en kunstenaar miste: informatie over onze geschiedenis, een community en het delen van een gezamenlijke geschiedenis. Ook de kunstwereld zette diversiteit prominent op de agenda. Dit alles heeft ervoor gezorgd dat het gesprek eindelijk is opengebroken.

Biënnale van Venetië
In 2018 werd ik samen met Remy Jungerman door het Mondriaan Fonds geselecteerd voor de Biënnale van Venetië van 2019. We hadden een voorstel ingediend voor ons werk, samen met dat van de overleden kunstenaar stanley brouwn: Het bepalen van de afstand: The measurement of Presence. Helaas ging de weduwe van brouwn niet akkoord met het tonen van zijn werk in deze context omdat hij als conceptueel kunstenaar altijd neutraliteit t.a.v. zijn aanwezigheid had nagestreefd. Daarop volgde een hevige polemiek over de gang van zaken. Een kleine groep kunstenaars van de long-list, vond dat de selectie opnieuw moest worden beoordeeld. Er werden vragen gesteld bij de geschiktheid van Remy en mij voor een grote tentoonstelling als deze en ze spanden een rechtszaak aan tegen het Mondriaan Fonds. Het was een moeilijke tijd die ik liever niet had meegemaakt. Het Fonds deed zijn uiterste best om ons te beschermen en buiten de klacht-procedure te houden, toch werd de voorbereidingsperiode gekleurd door deze zaak. Toen de Biënnale eenmaal was geopend verstomde de kritiek en ging het eindelijk over de inhoud van ons werk. In mijn monumentale installatie bracht ik een ode aan Zwarte, vrouwelijke feministische denkers, intellectuelen en muzikanten. Wat ik fantastisch vond om te zien was dat met name Zwarte vrouwen zichtbaar geraakt waren door mijn werk, eindelijk voelden zij zich gerepresenteerd op één van de grootste podia van de kunstwereld!

Ik heb twee tentoonstellingen mogen maken waar mijn werk in de volle breedte gezien werd.

Door mijn deelname aan de Biënnale ben ik internationaal opgemerkt. Ook word ik ondersteund door musea in Nederland. Ik verkoop sinds de Biënnale ook aan particulieren en er is steeds meer interesse voor de inhoud van mijn werk. Dat neemt niet weg dat mijn kleur een uitdaging is in de kunstwereld. Ik word bijna nooit voor tentoonstellingen gevraagd die over andere thema’s gaan dan slavernij of identiteit. Alsof Zwarte kunstenaars het niet over andere onderwerpen of over de schilderkunst zelf kunnen hebben. Hetzelfde zie je gebeuren bij vrouwelijke kunstenaars die alleen worden gevraagd voor thema’s als moederschap, maar zelfs daarvoor word ik niet gevraagd. Mensen hebben een beperkte blik: bij het zien van een portret van een Zwart persoon denken ze dat het over slavernij gaat. Terwijl mijn werk nooit gaat over de slavernij zelf  – dat is Witte geschiedenis – maar over wat Zwarte mensen zelf hebben gedaan in de geschiedenis. Ik heb tot nog toe twee tentoonstellingen mogen maken waar mijn werk in de volle breedte gezien werd: bij kunstinstituut Melly in Rotterdam (2021) en Club Solo (2015) in Breda. 

foto: Aad Hoogendoorn

De kunstwereld wordt nog steeds gedomineerd door mannen. In mijn cultuur zijn minderwaardige ideeën over vrouwen niet aan de orde. Mijn oma zei altijd: je kunt maar beter dochters krijgen, want die kunnen de wereld beter aan. Helaas heerst er in de kunstwereld een andere opvatting. Ik heb vaak situaties meegemaakt waar er tussen een man en een vrouw moet worden gekozen, er toch voor de man wordt gekozen. Mannen worden serieuzer genomen. Of men vindt mijn prijzen pittig, terwijl mannelijke collega’s van dezelfde generatie, meer of zelfs het dubbele vragen. Samen met mijn vrouwelijke collega’s vragen we ons met regelmaat af hoe dat kan. bell hooks schreef al: als het over feminisme gaat, dan gaat het over Witte vrouwen, over racisme, dan gaat het over Zwarte mannen, maar over Zwarte vrouwen gaat het nooit.

Vrouwelijke kunstenaars krijgen vaak pas na hun tachtigste een eerste museale solo, zoals de negentigjarige Beatrice Gonzalez die nu in de Pont exposeert, terwijl mannen vaker doorbreken dank zij een mid-career solo. Ik geloof dat alleen Marlène Dumas het voor elkaar heeft gekregen om vanaf jonge leeftijd een groot podium te krijgen en te behouden. Ik hoop niet te moeten wachten tot ik oud ben om een mooie solo in een museum te maken, ik heb nu de energie. Het gaat stukken beter met de aandacht voor vrouwen, maar wat mij betreft gaat het te traag. Er lopen hele goede vrouwelijke kunstenaars rond, maar ze zijn te weinig te zien. En Zwarte vrouwen zie je nog minder. Er is beleid om andere culturen op de kaart te zetten, maar er moet meer gebeuren. In de kunstinstellingen moet een breder kunstbegrip ontwikkeld en uitgediept worden, niet slechts een aanvulling met “diversiteit”. De kans op een eerlijke representatie van kunstenaars neemt dan toe. Ik hoop dat we de komende jaren een nieuwe fase in kunnen gaan, waarin we voorbijgaan aan het Zwart zijn of Wit zijn en tegelijkertijd onze kracht uit eigen specifieke geschiedenis kunnen halen. 

Scroll naar boven