Lily van der Stokker – Bloemen en vriendelijkheid

Recentelijk lijkt het wel vrouwententoonstellingen te regenen, vooral in Nederland word ik steeds maar weer voor vrouwententoonstellingen uitgenodigd. Over de liefde, moederschap, roze en ‘cute’. Het is duidelijk dat men sinds enkele jaren meer ontvankelijk is voor vrouwelijke onderwerpen in de kunst. Ik heb het zelf ook heel anders meegemaakt en werk op dit moment aan teksten waarin ik mijn ervaringen hierover opschrijf, misschien wordt het een boek. We leven nu in een tijd waarin jonge vrouwelijke kunstenaars steviger in hun schoenen staan en hun positie op de kunstmarkt lijken te kennen. Mijn generatiegenoten en ik hebben daar al die jaren aan gewerkt, en ik ben er ook trots op dat dat nu een vervolg krijgt. 

I Hit You With a Flower, opening Stedelijk Museum Schiedam, 2024

Nog niet zo lang geleden was er weinig steun voor wat vrouwen in de kunst deden. Exposities over vrouwen werden steevast bekritiseerd, afgekraakt en belachelijk gemaakt. Vrouwelijke thema’s als feminisme en moederschap werden weggezet als irrelevante onderwerpen. Ik merkte dat op toen mijn kunstenaarsvriendinnen kinderen kregen. Ik zag wel dat men hun kunst over bijvoorbeeld het pasgeboren kind niet serieus nam, want als dit voorbij was, zou ze weer ‘echte’ kunst gaan maken’. ‘Echte’ kunst gaat over artistieke onderwerpen, stromingen zoals het modernisme, minimalisme, conceptkunst. Maar de wereld van de ‘echte’ kunst is, zoals Linda Nochlin aantoonde in haar beroemde essay Why Have There Been No Great Women Artists, door institutionele obstakels eeuwenlang ontoegankelijk geweest voor vrouwen. 

Kunsthistoricus Sandra Smets schreef over de moedige kunst die er te zien was in een recensie van de expositie Good Mom Bad Mom1. In haar betoog draait ze de zaken om en stelt ze: wanneer je een miskraam of het verlies van een kind hebt meegemaakt, dan zijn persoonlijke vrouwenthema’s niet langer onbenullig, maar worden modernistische en artistieke kwesties juist oppervlakkig. Nu zijn vrouwen aan het woord en gaat het even niet over abstractie, figuratie of nieuwe technologieën. Waarover wél zie je nu in tentoonstellingen die om vrouwelijke kunstenaars en thema’s draaien. Dat is op dit moment de vernieuwende stroming in de kunst.

Unconscious bias
Ik heb de representatie van vrouwen in de kunst altijd belangrijk gevonden en gedurende mijn carrière alles daarover gevolgd. Steeds hoorde je weer dat kwaliteit het enige was dat telde, en dat het er niet toe deed of het door een man of een vrouw gemaakt was. Dertig jaar geleden had ik al heftige discussies met schrijvers over het genderissue en unconscious bias: onbewuste vooroordelen als het gaat om het beoordelen en toelaten van werk en onderwerpen typisch voor vrouwen. Ik had er toen alleen de goede woorden nog niet voor. Het belang dat ik hieraan hecht heeft vast en zeker met mijn moeder te maken, die voor de oorlog opgroeide in een tijd waarin vrouwen niet mochten fietsen, lezen en studeren. Binnen haar familie met zes zussen en twee broers, werd mijn moeder de feminist genoemd omdat ze hechtte aan haar eigen zelfstandigheid. Ze moedigde me aan om te studeren zodat ik, in tegenstelling tot haar, de kans kreeg om mijzelf te ontwikkelen. Ik denk weleens dat mijn ouders hun verlangens op mij hebben geprojecteerd. Mijn vader groeide op in de crisisjaren en kon niet naar de kunstacademie omdat er geen geld was. Mijn moeder wilde niets liever dan studeren, maar mijn grootmoeder was ervan overtuigd dat lezen een slechte invloed had op vrouwen en stond het niet toe. Ik had hele lieve ouders en met drie oudere broers was ik het kleine meisje. Ik zeg altijd dat ik positief ben gediscrimineerd: mijn broers moesten een degelijk beroep leren maar ik mocht doen waar ik zin in had. Ook in mijn werk zie ik positieve discriminatie niet als negatief. Ik hoor soms, zelfs vrouwen, zeggen: je wilt toch niet geselecteerd worden omdat je vrouw bent? Nou, als ík word uitgenodigd omdat ik een vrouw ben, dan ga ik daar goed gebruik van maken!

Op de kunstacademie in Breda volgde ik de opleiding schilderen/monumentaal. Eén docent leerde ons dat alle kunst een relatie heeft met de ruimte eromheen. Ik kan me goed herinneren dat we iets moesten ontwerpen voor een hoek van het lokaal. Door deze eerste opdracht stapten we weg van het vanzelfsprekende van rechthoekige kunstobjecten en kunst in lijstjes aan de muur. En ik leerde dat alle kunst ruimtegebonden is. Dit gaf mij een enorme vrijheid in het denken over kunst. Na mijn afstuderen in 1979 woonde ik nog een paar jaar in Breda. Ik vond het werken in het atelier maar eenzaam: ik miste de verbinding met mensen en ik had het gevoel dat ik de wereld nog moest ontdekken. Via de BKR-regeling maakte ik mijn eerste muurschildering op een leegstaand pand in de stad. Je werd eigenlijk voor één raam gevraagd en betaald, maar ik maakte een ontwerp voor het beschilderen van het hele gebouw, vijfentwintig ramen. Ik kreeg uiteindelijk de opdracht, en ik heb toen voor het eerst ervaren dat ik anders behandeld werd omdat ik een vrouw was. Voordat ik met de opdracht wilde beginnen, stelde ik me voor aan een van de ondernemers uit de straat en toen hij hoorde dat ik de kunstenaar was die de muurschildering zou gaan uitvoeren, gaf hij aan dat hij het eerst nog wilde bespreken met de gemeente. Ik voelde duidelijk dat er getwijfeld werd aan mijn capaciteiten omdat ik een (kleine) vrouw was. Toen de opdracht was voltooid en ik bij de gemeente mijn geld wilde innen, vonden ze het bedrag toch wel erg hoog en gaven ze me voor het gemak maar de helft. Desondanks had ik met die ene opdracht een jaarinkomen verdiend. Met dat geld ging ik in 1983 in mijn eentje naar New York. Na wat omzwervingen huurde ik in de toen ruige en gevaarlijke buurt op Manhattan, The Lower East Side een storefront; een winkelruimte op de begane grond. In Breda had ik goede ervaringen opgedaan bij kunstenaarsinitiatief Lokaal 01, en ineens ging ik in New York iets soortgelijks opzetten. De drie jaar dat ik mijn eigen kunstenaars-galerie runde, waren leerzaam. Van de opdringerige kunstenaars die bij me wilden exposeren, leerde ik vooral hoe je het niet moest aanpakken als kunstenaar. Toen ik stopte met de galerie begon ik weer mijn eigen werk te maken. Ik dacht toen dat je alleen een goede kunstenaar kon zijn als je intelligent was en de goede boeken had gelezen. Ik besloot me niet slimmer voor te doen dan ik was en werk te maken over het niet-intelligente in mezelf, over mijn alledaagsheid en alles wat ik vond dat het verbeelden of vermelden waard was en wat niet te zien was in de kunstwereld om me heen.  

voor de muurschildering Doesn’t mean anything, tentoonstelling I am Here, Frac Normandie at Caen, Frankrijk, 2024

Vanaf 1983 verbleef ik een aantal jaren meest in New York, vanaf eind jaren 80 vond ik ook een plek in Amsterdam, en met mijn Amerikaanse vriend Jack reisden we vanuit Amsterdam tweemaal per jaar naar New York, steeds voor twee tot drie maanden. Vergeleken met New York was de Nederlandse kunstwereld een beetje braaf. Het leek enkel te gaan over esthetica, terwijl in New York het discours werd gedomineerd door genderidentiteit. Je zag er een meer activistische polemiek, vooral vanaf eind jaren tachtig toen ik actief ging rondkijken. De kunstmarkt en het kapitalisme vierde er eerst hoogtij: er werd enorm veel dure kunst gekocht van met name mannelijke schilders. Dit veranderde radicaal na de beurscrash van 1987. In de krant las ik “It is now time for minorities”, de tijd voor minderheden was aangebroken, want die waren goedkoper: alleen kunst van the blacks, the gays and the women was nog betaalbaar. Door deze omslag ontstond er ruimte voor nieuwe onderwerpen. Ik zag een tentoonstelling bij Gallery Colin de Land getiteld Pathetic over de ‘loser’ en de mislukking, en bij Gallery Feature de tentoonstelling The Arabesque over de krul, en homokunst van Tom of Finland. Met mijn partner Jack ging ik elke avond naar experimentele muziek, abstracte film, en concrete poëzie. Er heerste het gevoel dat alles mogelijk was. Alle regels over esthetica die ik vanuit Nederland had meegekregen, verdwenen naar de achtergrond. Ik begon bloemen en krullen te tekenen en te zoeken en te lezen. Me af te vragen wat er in kunst kan en mag en wat ik toe te voegen had. Tekeningen uit die tijd noem ik nu questions about art.

Een paar keer in je leven heb je het gevoel dat je de loterij hebt gewonnen en dit was zo’n moment.

Inmiddels had ik door hoe de kunstwereld werkte en wist ik dat ik een galerie nodig had. Harm Lux, een curator en vriend uit Nederland die op bezoek was, zei tegen mij: Lily, je moet naar Hudson, van galerie Feature in Broome Street, en je moet hem je werk laten zien. Harm had net een serie schilderijtjes My Sexlife Your Sexlife van me gekocht die hij aan Hudson had laten zien. Ik ontmoette hem en Hudson wilde met me werken. Een paar keer in je leven heb je het gevoel dat je de loterij hebt gewonnen en dit was zo’n moment. Hudson was een galerist die goed naar je werk keek, hij was nieuw in New York, was gay en kende de feministen van downtown. Hij was cool, jonge galeristen in Europa volgden op de voet wat hij deed. Hudson stond inhoudelijk heel dicht op mijn werk. Het was als een soort verliefdheid tussen ons, en hij zorgde ervoor dat ik binnen enkele jaren in goede tentoonstellingen en in een internationaal circuit van galeries terechtkwam. Het was een goede tijd voor mij en het was heerlijk om kunst te maken. De andere kunstenaars in de galerie vonden ook; Hudson is een god. In die tijd bezocht ik een tentoonstelling van de Zwitserse kunstenaar Roman Signer in Soho waarin alle kunstwerken draaiden om geweld, je zag de overblijfselen van een ontploffing van een antwoordmachine en een houten sculptuur gevormd door het alsmaar afschieten van een pistool. Heel aardige man trouwens, later hebben we hem een paar keer ontmoet. En ik dacht: als hij een tentoonstelling kan maken over geweld waarom kan ik dan geen tentoonstelling maken over vriendelijkheid? Dat was heel spannend en nieuw voor me, maar: belangrijk, dat voelde ik wel. Ik wilde uitvinden waarom kleffe kunstbegrippen als ‘soft en lief’ als fout gezien werden. En ik maakte de muurschildering Friendly Good in 1990, mijn eerste solo in New York City. Ik kreeg een mooie recensie in The Village Voice van kunstcriticus Peter Schjeldahl.

Dankjewel lieve schat
Ondertussen kreeg ik in 1992 een aanbod van galerie Van Gelder in Amsterdam om me bij zijn galerie aan te sluiten. Kees van Gelder werkte met goede mannelijke kunstenaars zoals Klaas Kloosterboer en JCJ Vanderheyden. Ik maakte totaal ander werk, maar voelde me toch ook verbonden met deze kunstenaars en wilde ook in deze context mijn werk laten zien. Voor mijn solo maakte ik verschillende muurschilderingen met krullen, bloemen en veel roze: Pure Love en Brigitte Bardot. En een klein wit doekje met daarop “Dankjewel lieve schat”, mijn versie van de monochroom. Vergelijkbaar voor mij met bijvoorbeeld de studies van wit, de monochrome schilderijen van Robert Ryman, maar dan met een bloemetje erop. Oei. Mijn werk werd door kunstcriticus Hans den Hartog Jager finaal afgebrand in de krant. Mijn werk was eendimensionaal en truttig. Ik merkte er in eerste instantie niets van want ik was alweer op weg naar New York voor een volgende fluorescerende roze en oranje muurschildering-tentoonstelling bij Feature in New York. Het artikel vertolkte waarschijnlijk hoe anderen in Nederland het ook zagen. Het is erg dat ik het er nu nog over moet hebben, maar het is wel onderdeel van mijn geschiedenis. Kunstcritici kunnen kunstenaars kapot schrijven. Negatieve kritieken kon ik gelukkig relativeren omdat mijn werk door verschillende galeries in het buitenland, mijn vriend Jack én Hudson ondersteund en op handen gedragen werd.

Met bloemen, kleuren, krullen en vriendelijkheid raak ik blijkbaar de meeste taboes aan.

Van alles wat ik gemaakt heb wordt er het meest gereageerd op dat wat extreem feminien is in mijn werk. Blijkbaar heb ik een taak hierin, of is dat waar mijn werk voor dient. Met bloemen, kleuren, krullen en vriendelijkheid raak ik blijkbaar de meeste taboes aan. Het gekke is dat ik al die jaren vrouwelijke onderwerpen aansneed, maar dat deze thematiek nauwelijks als zodanig opgemerkt werd. Het werk werd geapprecieerd om andere redenen: het antimodernisme, het positieve, het tegengeluid. Terwijl ikzelf beter wist werd het woord “vrouwelijk” als een soort taboe, nooit uitgesproken, het was gewoon geen onderwerp. Dit veranderde langzaam, bijvoorbeeld in 2010 tijdens een solo-expositie van mij in Tate St. Ives in Cornwall waar curator Martin Clark schreef dat mijn werk inspirerend en belangrijk was voor vrouwen in de kunst van vandaag. Dat stond daar gewoon op de muurtekst van het museum, en daar keek ik naar met grote verbazing en trots. Martin was van een jongere generatie curatoren en had als kunsthistoricus ook Women’s studies in zijn pakket. Hij vond de woorden om mijn werk in de context van de geschiedenis van vrouwelijke kunstenaars te plaatsen. Ik blijf zelf ook nieuwe woorden ontdekken om mijn werk te omschrijven, en ik zie dat curatoren en schrijvers die overnemen en er dan weer hun eigen taal aan toevoegen. Al met al zie ik in de laatste decennia dat we veel beter in staat zijn om werk van vrouwelijke makers te beschrijven en te duiden.

tentoonstelling Ik ga naar Bed, Museum Coda Apeldoorn 2023, foto: Eva Pel

Een recente tentoonstelling2 in Nederland gaf mijn werk het label ‘meisjeskunst’. Er zijn mensen die denken dat dit een geuzennaam gaat worden, maar ik geloof dat niet. Toch heeft het me aan het denken gezet en sindsdien gaan mijn tekeningen over jongetjeskunst en hun rechthoekjes. Ik heb recent een ruimte gekocht in Amsterdam; Als ik er niet meer ben gaat daar De Stichting De Stokker Jaeger Foundation mijn nalatenschap beheren. Nu organiseer ik er tentoonstellingen. Ik fantaseer over een tentoonstelling van ‘White male art over 60’, met als achterliggende gedachte dat het goed zou zijn als mannen ook een label krijgen, net zoals ‘vrouwelijke’ kunstenaars, zodat ze niet meer de dominante meerderheid zijn, maar net als zij, een van de groepen worden. Ik heb een aantal kunstenaars gevraagd wat ze ervan zouden vinden om hieraan mee te doen en dat leverde fijne en felle discussies op. Veel mannelijke kunstenaars van mijn generatie zijn niet zo bezig met feminisme maar hebben best last van de inclusiviteit en de aandacht voor vrouwen en mensen van kleur. Ik zeg dan: ‘Mannelijke kunstenaars moeten nu even een hele tijd hun mond houden’.  

Voor de publicatie3 die bij de expositie Good Mom Bad Mom verscheen, heb ik onlangs een tekst mogen schrijven met als titel ‘Do I regret that I didn’t get kids?’ Ik voel me dankbaar dat ik mijn verhaal heb mogen schrijven in dit omvangrijke boek waarin alle kanten van het moederschap worden belicht. Mijn dilemma wordt goed verwoord in de zinnen die ik eind jaren negentig op een stukje papier schreef en op de muur van mijn atelier plakte: When I was thirty-five, I considered that if I have a child and also a career, any problems arising with the child would be blamed on the career. If I have a child and the career did not happen, the child would get the blame for that. Ik kijk terug op een lange, mooie carrière en haal veel voldoening uit de berichten die ik van jonge vrouwen krijg. Op Instagram schreef een vrouw, kunstenaar met kind, dat ze moest huilen bij het zien van mijn werk omdat ze zich realiseerde: ‘Wow, dit kan dus ook!’ Dat is een enorm compliment, misschien wel het mooiste dat ik ooit gehoord heb! 

  1. Good Mom/Bad Mom, Centraal Museum Utrecht 29 maart – 14 september 2025.  Een tentoonstelling over moederschap, zorgdragen, de politiek van de baarmoeder en emancipatie. ↩︎
  2.  I Hit You With a Flower, Stedelijk Museum Schiedam, 23 november 2024 tot en met 4 mei 2025 ↩︎
  3.  Laurie Cluitmans en Heske ten Cate,  Mothering myths, an ABC of Art, Birth and Care, 2025 ↩︎

Lily van der Stokker
juni 2025

Scroll naar boven